Ten westen van de dorpskern van de fusiegemeente Ramskapelle liggen de resten van een merkwaardig industrieel-archeologisch complex.

Het betreft de ruïnes van een steenbakkerij en een vlasroterij. Dit monument is in meer dan één opzicht merkwaardig. In 1905 opgebouwd als baksteenbedrijf onderging het verschillende aanpassingen, die hun sporen nalieten. Als bedrijf werden de gebouwen in 1959 opgeheven.

Van het oorspronkelijke bedrijvencomplex, bleven drie elementen overeind:

  • het ateliergebouw uit 1904
  • de schoorsteen van de vlasroterij uit het interbellum
  • de vrijstaande schoorsteen van de steenbakkerij, welke dienst deed als observatiepost.


In 1992 werd de site in de Koolhofstraat beschermd als oorlogsmonument.

 

Het basteenbedrijf in Ramskapelle werd in 1904-1905 opgetrokken in opdracht van de firma Briqueteries, Tuileries et Ceramiques (Systeme Geldens). Op 11 februari 1909 werd het bedrijf opgekocht door P.A. Gits, die het op 10 juli 1909 inbracht in de NV Céramiques et Briqueteris Mécaniques du Littoral, met zetel in Kortrijk.

Het toenmalige gebouwenbestand bestond uit een ruim, en grotendeels bewaard ateliergebouw, ingeplant op de zuidzijde van het terrein. Van de vier ovens lager er drie op de noordhelft. De 4e oven lag zuidelijk van het ateliergebouw. De droogloodsen namen nagenoeg het volledige oppervlak tussen atelier en de Ramskapellestraat in beslag. De woning van de bedrijfsleider was in de noordoosthoek van het terrein gesitueerd. Als mankracht trok de onderneming ervaren Nederlandse Baksteenbakkers aan. Ze vestigden zich in de zgn. ‘Hollandse huizen’, een tiental werkmanswoningen door het bedrijf langsheen de ramskapellestraat opgetrokken.

Het bedrijf was gespecialiseerd in de productie van geëmailleerde gevelsteen. Dit product was omstreeks 1880 mede dankzij een aantal technische innovaties in de baksteenproductie (o.m. het strengperssysteem) in de mode gekomen en werd door Art Deco-en Jugendstilarchitecten veelvuldig aangewend ter vervanging van de natuursteen. Als basisklei werd naast de plaatselijk gewonnen klei een fijne witbakkende klei uit Silezië ingevoerd. De 4 basisformaten waren het zogenaamde Boomse formaat (18×8,7×5), het Brusselse formaat (20×9,6×6,5) , het formaat van Charleroi (22×10,7×6,2) en het Luikse of Waalse formaat (23,3×11,3×6,7). De plaatselijke roos- bakkende klei werd alleen maar in de eerste twee formaten verwerkt. De Silezische klei daarentegen werd in de vier formaten verwerkt en kon naar keus in wit, lichtgeel, geel en rood geleverd worden. De keuze van de geëmailleerde gevelsteen was nog ruimer en dit zowel qua vorm als qua kleur. Naast de 4 hoger vernoemde formaten waren een vijftal soorten geprofileerde steen beschikbaar.

Het kleurenaanbod omvatte wit, vuil wit, lichtblauw, lichtgeel, bruin, vernisbruin en groen. Precies deze grote keuze vormde de troefkaart van het bedrijf. De producten voldeden bovendien aan de hoogste kwaliteitsnormen en werden dan ook over het hele land verspreid. Vooral in de sterk geïndustrialiseerde gebieden zoals de Borinage en in het Luikse vond de gevelsteen een gretige afzet.

Met het begin van de Eerste Wereldoorlog diende de productie te worden stilgelegd. Reeds tijdens de IJzerslag in oktober 1914 lag de fabriek in de frontlinie. Even zag het er naar uit dat de Duitse troepen via Ramskapelle zouden doorsteken, maar de onderwaterzetting stelde een einde aan de doorbraak. De fabrieksgebouwen leden zware schade maar werden op vraag van het Belgisch leger omgevormd tot een militaire bakkerij, zo deden de ovens toch nog dienst. Een brief van het Nieuwpoortse Stadsbestuur hierover is bewaard gebleven. De Britse eenheden versterkten het bovenste gedeelte van de grote schoorsteen met gewapend beton, voorzagen het van kijkgaten, en richtten het in als observatiepost. De schoorsteen bij de ingang werd in 1992 dan ook beschermd als oorlogsmonument.

Het heropstarten van de fabriek verliep moeilijk.
Op 4 februari 1926 werden de vervallen fabrieksgebouwen opgekocht door het echtpaar Leon Duron – Urbanie Vanden Berghe en geleidelijk tot een dubbelbedrijf omgebouwd. Het woonhuis werd op de bestaande funderingen met recuperatiebaksteen herbouwd.

De steenbakkerij werd slechts gedeeltelijk heropgestart omdat alleen de productie van de geëmailleerde steen opnieuw werd opgenomen. Hiervoor werd de nog bewaarde voorraad Silezische klei aangesproken. Ten vroegste in 1930 startte de eigenaar, in functie van de in de streek opbloeiende vlasteelt, ook een vlasroterij op. Dit bedrijfsgebouw verrees ten noorden van het ateliergebouw en was voorzien van een rootkuip en een zwingelhok. Een stoommachine uit de brouwerij van Stalhille zorgde voor de energievoorziening.

Een drietal zwingelmolens werden aangedreven door een Leister-benzinemoter van 6pk. In beide bedrijven samen werkten maximaal 10 mensen. Omtrent de productie en de verspreiding van de gevelsteen na de Eerste Wereldoorlog bezitten we weinig of geen gegevens. De schaarse inlichtingen wijzen vooral op een meer regionale afzet in de Westhoek en de kuststreek.

De werking van het bedrijf wijzigde drastisch na het tragische werkongeval op 30 mei 1936, waarbij Leon Duron de dood vond.
Een reeds aangezette oven werd afgewerkt, waarna de baksteenbakkerij volledig werd afgebouwd. Alleen de vlasroetrij zette haar activiteiten verder en dit tot 1940.

Wat tijdens WO II met de gebouwen gebeurde is niet duidelijk. Enkele zegspersonen verklaarden dat de vlasroterij tot een lijmfabriek werd omgebouwd. De bedrijfsgebouwen zouden nog eenmaal bezet worden. Eind 1957 werd één van de gebouwen ingehuurd door een bedrijf dat zilver uit de schubben van zilvervis (haring, sprot en ansjovis) vervaardigde. Dit viszilver werd verkocht aan Duitse en Franse cosmeticabedrijven. De productiewijze was vrij eenvoudig. De vis werd in een scheikundig bad van 60°C opgewarmd, waardoor de schubben loskwamen en bezonken. Dit geheel werd gecentrifugeerd en gezuiverd. Men slaagde erin tot 97% zuivere viszilver te bekomen. Er was 1 ton vis nodig om 2 kg zilver te bekomen. Het bedrijf was geen lang leven beschoren. Het diende al in 1959 wegens de sterke terugval van de haringaanvoer zijn deuren te sluiten.

Leven en werken in een steenfabriek in Nieuwpoort

Nieuwpoort stond bekend voor de productie van baksteen, het is dan ook merkwaardig dat in de ganse regio geen enkele steenfabriek meer is overgebleven. Voor de Eerste Wereldoorlog waren er naast de steenfabriek in Ramskapelle (Durond of “watthy” genoemd) ook steenbakkerijen in Wulpen (Steendam), Sint-Joris (Denecker en Kimpe) en in Nieuwpoort-Stad (familie Gommers). En er waren er nog in de streek.

Het grootste bedrijf was de steenbakkerij van Nieuwpoort, Brugse Vaart 38 “Florizoone”. Steenbakkerijen stonden in de volksmond bekend als “de Briketerie” De Steenbakkerij van Florizoone werd ook wel “Ruls Fabrieke” genoemd naar de namen van de ploegbazen vader en zoon Henri en Pier Norullie, die ook op het fabrieksdomein de herberg uitbaatten waar de uitbetalingen plaatsvonden.

De aangevoerde klei werd naar het zogenaamd “grond-magazijn” gevoerd. Een deel kwam rechtstreeks terecht in de reuze-mengbak met een inhoud van 8000 kg. Omdat de ene kleisoort vettiger was dan de andere, mengde men gewoonlijk 1/3 klei uit Stuivenskerke met 1/3 klei uit Raversijde en 1/3 klei uit Sint-Joris. Indien een lading klei te vettig was, werd er zand bijgevoegd om de klei te “vermageren”.  Voor sponsstenen voegde men er zaagmeel bij.

Meer dan eens gebeurde het dat de klei heel wat stukjes ijzer bevatte. Vergeten we immers niet dat de kleiputten in de zone van het IJzefront 14-18 lagen. Met een magneet werd het ijzer zoveel mogelijk uit de klei gehaald. Dit was meteen ‘drinkgeld’ voor de arbeiders van dienst. Na de mengbak kwam de klei terecht in 1 van de 6 persen. Uit deze persen kwam de klei als een lange worst uit de mondopening. Deze opening verschilde in grootte naargelang het te bakken formaat van de stenen. Tezelfdertijd volgde het automatisch snijden van de klei in een eindeloze rij nog te bakken stenen. De te bakken kleistenen kwamen terecht op “tien-étage-wagentjes”. Deze wagens werden naar de droogloodsen overgebracht. Normaal werd de klei gedurende 2 à 3 dagen in de deze droogovens geplaatst. Daarna kwam het eigenlijke bakproces in de ovens.

Het zetten van de gedroogde klei in de oven gebeurde al die jaren met de hand. In het laatste decennium ging om de 3 kwartier tot 1 uur een wa- gentje in de oven. Een moeilijk moment bij het productieproces was de afkoeling van de stenen. Bij een bruuske temperatuurverlaging barstten immers de stenen.

Bij de bouw van het Koning Albert monument, aan de sluizen gebruikte men hiervoor uiteraard stenen van de plaatselijke steenbakkerij uit Nieuwpoort-Stad. Het waren grotendeels “moefen” van 18 x 24 x 12 cm. Men kwam ook met het idee om de symbolische waarde van de herkomst van de grondstoffen te onderlijnen door enkele gevelblokken te bakken uit klei die werd opgedolven op de verscheidene slagvelden van de IJzervlakte 14-18. Dit was een initiatief van directeur Florizoone zelf een oud-strijder 14-18.

Naast het vervoer van de bakstenen met paard en wagen en later met vrachtwagens, werden hele vrachten via de talrijke waterwegen in ons land, naar de plaats van bestemming gebracht met “binnenlanders”. Als binnenschippers bracht de familie Degans bijvoorbeeld heel wat Nieuwpoortse stenen ter bestemming. De eerste opdrachten dateerden al van 1919. Van 1945 tot 1952 werden vrachten stenen vervoerd tot in Rotterdam, Den haag en Parijs. Vaak werd hierbij beroep gedaan op sleepboten om de vaartuigen te trek- ken.

Tijdens de zomermaanden kwamen heel wat arbeiders uit de streek van Ichtegem, Aartrijke, Eernegem en Roksem naar Nieuwpoort om er de “briekencampagne” te doen. Hier noemde men hen “de Houtlanders”. Die mannen waren echte “deurejagers” die hard labeur niet ontzagen. Ze werkten niet alleen in de steenfabrieken zelf maar bakten veel in “veldovens”. Die veldovens stonden hoofdzakelijk in Wulpen; langsheen de IJzer maar vooral in de Zelte, de wijk op de grensscheiding tussen Nieuwpoort en Oostduinkerke. Nu nog herinnert de Steenbakkerijstraat ons daaraan. De “Houtlanders” sliepen in een “kot” naast de herberg waar ze na het harde werk hun dorstige keel konden spoelen. Eind september trokken deze seizoensarbeiders weg. De “Houtlanders” kwamen naar hier met hun fiets voor 6 dagen. Op zaterdagavond gingen ze naar huis. Een ploeg van een man of 6 bleef voor de wacht.

Het was hard werken in Ruls fabrieke. Vooral voor de machinemannen, de ovenmannen en de “eirde-laders” (aarde-laders) was het lopen en vliegen.

We laten hieronder enkele werknemers aan het woord uit de Steenbakkerij van Florizoone in Nieuwpoort-Stad.
Hoe beleefden zij hun arbeid?

Jules Callenaere

“Er werd gewerkt van te zessen tot te zessen. Om 9 u. was er een halfuur schaftijd, ‘s middags kreeg men een uur vrijaf en om 16 u. was er opnieuw schaftijd voor een halfuurtje. Inde praktijk was het echter zo, dat men indien men gedaan had met eten voor het half uur om was, van de resterende minuten gebruik maakte om de berline-wagentje te smouten en om de vorms (modellen) schoon te maken. ‘s Zomers was het bovendien snikheet in de fabrieksgebouwen en in de winter natuurlijk ijskoud. In hartje-winter bevroren ook de waterleidingen. Uren naeen werd dan met brandende proppen die in mazout waren gestoken, de buizen verwarmd.”

Omer Deman

Werkte 38 jaar bij Ruls, waarvan 35 jaar aan de oven. Zijn taak bestond erin de ene week de stenen binnen te halen, de andere week uit te voeren. “Echt moordenaarswerk… wij werkten als slaven… Velen zouden de dag van vandaag zulk werk niet meer willen doen. In de zomer klom de hitte bij de ovens op tot 60 graden.”

Willy Beschuyt

“In de winter moest je voor de keunink (voor niks) de rails ijsvrij maken voor de berlinewagentjes. Ondertussen kon je natuurlijk geen brieken vervaardigen, dit betekende dus minder inkomsten. In jaren voor 1940 had men 20.000 brieken nodig voor een woning van gemiddelde grootte. Het formaat van de stenen was toen 24 x 12 cm. Wanneer men later het werkvolk beter moest betalen, verkleinde men het formaat naar 20 x 10 cm. De bazen verdienden dus niets minder! Het beter betalen kwam er pas na de Tweede Wereldoorlog dankzij de syndicaten. “

August Deman

Werkte 34 jaar in de fabriek en kent het bedrijf zoals zijn broekzak.

“De berline-wagentjes werden geladen door eirde-laders (aarde-laders). De eirde-laders hadden er een handje van weg om de vracht goed te klasseren (op te stapelen). Ze maakten gebruik van speciale schoppen. De bovenzijde van het spade-ijzer was voorzien van terts- ijzers zodat de schoenzool niet al te vlug zou verslijten. ‘s Avonds werd nagegaan of je handen blaren hadden om te zien of je wel hard genoeg had gewerkt. Na een tijdje hadden de eirde-laders eelten handen.”

“In de jaren 1929-1932 werden in de Nieuwpoortse haven stenen overgeladen op Engelse schepen, uitgerust met hulpmotor en zeilen (baatjes genoemd). De Britten namen geen gebroken stenen mee. Die liet men gewoonweg achter op de kade. Iedere avond kwamen de bewoners van de barakkenwijk om te kijken wat nog bruikbaar was.” 

“Tot de jaren zestig was er weinig sprake van hygiëne op het fabrieksterrein: 1 toilet voor honderden mensen, geen lavabo’s, geen kraanwater om zich te wassen. Slechts onder syndicale druk kwam er een kering. Geen wonder dat voorheen bij iedere arbeider, thuis een ketel met water op het fornuis stond te wachten om zich te kunnen wassen vooraleer aan tafel te kunnen gaan. Onnodig te zeggen dat er ook een grote morele druk bestond opdat de arbeiders pinten zouden pakken in de kantine van de Steenbakkerij zelf. Er was ook een traditie van ontgroenen van jonge arbeiders: op het einde van hun eerste werkdag werden de 14-15 jarigen hun achterwerk met machinevet ingesmeerd”

 

Maar niettemin kon er in Florizoone’s Steenfabriek goed geld worden verdiend. Het beste bewijs hiervan was het feit dat velen dertig tot veertig jaar bij Ruls gingen werken.

Teksten uit:

“leven en werken in een steenfabriek te Nieuwpoort” J. Beun

“Artikel uit de Dorpskrant van Ramskapelle 1999 — De Steenbakkerij in Ramskapelle, enkele inleidende beschouwingen omtrent de geschiedenis van het bedrijf. J. Termote (industriële archeoloog van de Westhoek)”

Met de medewerking van:

  • Beun
  • Dries Claeys
  • Fien Hellebuyck (Medewerker cultuur Nieuwpoort)
  • Bibliotheek Nieuwpoort—Chantal Bekaert
  • Stadsarchief Nieuwpoort—Walter Lelievre
  • https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/200834
  • https://www.scribd.com/document/394529864/Nederlandse-chemische-industrie-pdf
  • Interview januari 1983 van Jacques Beun met anonieme bedrijfsleider uit Langemark, gedeeltelijk verschenen in MDB, nr.20 van maart 1983, p. 385 e.v.

Op 8 september 2019 kon iedereen een allerlaatste bezoekje brengen aan de oude steenbakkerij vooraleer deze gerenoveerd werd. De geschiedenis van de fabriek, de rol tijdens de Eerste Wereldoorlog en de nieuwe bestemming van het complex werden getoond via informatieborden en -filmpjes. 

de 3 filmpjes die getoond werden